woensdag 12 februari 2014


Bloed 
Als je geen bloed had, was je dood. Het hart zorgt er voor dat het bloed wordt door gepompt. Bloed is heel belangrijk voor je lichaam. In je bloed zitten heel veel stofjes, die allemaal een eigen taak hebben. Vroeger werd bloed levenssap genoemd, dat geeft aan hoe belangrijk bloed is. Bloed vervoerd zuurstof naar alle delen van het lichaam. Bloed haalt het zuurstof op in de longen, maar ook voedsel, warmte, afweerstoffen en hormonen. Dit is mogelijk, omdat het lichaam een bloedsomloop heeft. Een bloedsomloop is een stelsel van buizen. Het hart pompt het bloed door deze buizen.

Een volwassen mens heeft tussen de 5 en 6 liter bloed. Bloed is een dikke, niet doorschijnende vloeibare rode stof. 

Bloed bestaat uit: 
-Bloedplasma: dit is vloeibaar, het bestaat voornamelijk uit water en afvalstoffen.
-Rode bloedcellen: zien er uit als rode schijfjes en geven het bloed een rode kleur.
-Witte bloedcellen: ze doden bacteriën en andere binnendringers. 
-Bloedplaatjes: zijn kleurloze brokstukken van cellen. 

Bloedplasma vervoert allerlei stoffen door het lichaam zoals: voedingsstoffen, hormonen, warmte, zouten, eiwitten, stollingseiwitten (Deze zorgen ervoor dat er een korstje op je wond krijgt) en afweerstoffen tegen infecties. 

De rode bloedlichaampjes nemen zuurstof op en vervoeren deze zuurstof naar de cellen ze nemen dan koolzuurgas mee terug en geven dat weer terug aan de longen.

De witte bloedlichaampjes hebben twee taken:
-ze verdedigen het lichaam tegen vreemde stoffen en bacteriën.
-ze helpen bij het opruimen van dode cellen in je lichaam op te ruimen

In de bloedplaatjes zit een stof, die nodig is bij het stollen van bloed. 


Bloedtransfusie 

De geschiedenis 
In de Middeleeuwen probeerde men al bloed van de ene mens naar de andere over te brengen. Een enkele keer lukte dat, maar meestal ging het mis. In die tijd wist men nog niet zoveel over bloed als wij nu. Ze wisten niets over de bloedsomloop, ze hadden geen goede naalden en slangetjes. 
In de 19e eeuw waren de omstandigheden beter, men vond de holle naald uit en ging rubberen slangetjes gebruiken. Er mislukte toen ook nog een hele hoop, want men wist nog niets van de soorten bloedgroepen af. 
Dokter Landsteiner werkte op de geneeskundige hogeschool in Wenen. Hij deed proeven met bloed. Hij ontdekte rond 1900 dat er verschillende soorten bloed waren. Hij onderscheidde 4 soorten bloed: 

-Bloedgroep A 
-Bloedgroep B 
-Bloedgroep AB 
-Bloedgroep O 

Nu wist men waarom zoveel bloedtransfusies mislukten. In 1940 ontdekte hij nog een belangrijk verschil, namelijk de rhesusfactor. Iemand kan rhesus-positief zijn of rhesus-negatief. De bloedgroepen A en O komen heel veel voor, de bloedgroepen B en AB zijn zeldzamer. 

Wanneer worden bloedtransfusies gegeven. 
-bij bloedarmoede 
-bij ernstige bloedingen 
-als iemand een shock heeft 
-bij brandwonden 
-bij infecties, zodat iemand antistoffen krijgt. 
-hemofilie patiënten, bij deze mensen stolt het bloed niet.